Hadewijch, haar leven en werken
Hadewijch van Antwerpen is de eerste dichteres die we kennen in de geschiedenis van onze Nederlandse literatuur. Zij is ook de eerste religieuze vrouw in de Lage landen waarvan mystieke geschriften bewaard zijn gebleven.
Toch is haar bekendheid vrij beperkt gebleven. Op veel middelbare scholen wordt haar naam genoemd en daar blijft het vaak bij. Ten onrechte! Gelukkig groeit er de laatste jaren een nieuwe belangstelling voor deze taalkunstenares en haar mystieke ervaringen.
Helaas is er over het leven van Hadewijch geen enkel historische bron gevonden. Er is ook geen origineel handschrift van haar bewaard gebleven. In haar vierde visioen voorspelt een engel aan haar: “Jij, die voor al je vrienden en tegenstanders onbekend blijft.” En zij blijft inderdaad een onbekende vrouw in de literatuur en mystiek van de Lage Landen.
Om haar te plaatsen zijn we aangewezen op de spaarzame verwijzingen in haar eigen werk en enkele sporen die onderzoekers gevonden hebben. In een manuscript uit de 17e eeuw staat op het schutsblad vermeld: “van de zalige Hadewijch van Antwerpen”. Jammer dat het hier om een latere toevoeging gaat. In het buitenland wordt zij Hadewijch van Antwerpen genoemd. Uit haar naam valt eveneens weinig af te leiden, want in haar tijd was Hadewijch een veel gebruikte voornaam. De naam komt uit het oud Germaans en betekent: ‘hadu’ (strijdster) en ‘wijch’ (eveneens strijdster); een fiere strijdster dus. Misschien heeft God haar die naam gegegeven: “Jij bent de sterkste strijdster van alle strijders, jij hebt alles overwonnen en het is terecht dat jij Mij ten volle kent.” (2).
Diets
Hadewijch schreef niet in het Latijn of Frans maar in een Brabantse variant van het Middelnederlands, het Diets. Het Diets was haar moedertaal. Daar kon zij alles in kwijt, zoals ze zelf aangeeft. Dat betekent dat zij van oorsprong ergens uit Brabant moet komen. Bedenk wel dat Brabant indertijd de huidige provincies Noord-, Vlaams- en Waals-Brabant en Antwerpen omvatte.
Hadewijch laat in haar werken weinig los over haar concrete leven. Ze moet een belezen vrouw zijn geweest, met een goede opleiding. Ze was vertrouwd met Latijnse teksten (mystieke literatuur en de Vulgaat vertaling van de bijbel). Ze was op de hoogte van de belangrijke theologen uit die tijd (Bernardus van Clairvaux, Willem van Saint-Thierry en Richard van St.-Victor). Ze kende de kerkvaders goed, zoals Augustinus en Gregorius. Bijzonder dat een hoog opgeleide vrouw in het Diets schreef en niet in het Latijn of Frans Haar taalvaardigheid is uitzonderlijk. Bovendien was zij vertrouwd met de hoofse zeden en gebruiken en vooral met de Franse, hoofse minne-lyriek.
Recent onderzoek heeft aangetoond dat Hadewijch een sterk ontwikkeld muzikaal talent had. Wat aanvankelijk als haar Strofische gedichten werden genoemd, zijn voor het merendeel liederen die zij gemaakt heeft op bekende melodieën van Noord-Franse minnezangers (de zogenoemde trouvères uit de dertiende eeuw). Een aantal van de liederen heeft ook een religieuze achtergrond; onder andere gezongen in de liturgie van de Notre-Dame te Parijs. Op een eigen creatieve manier gebruikte zij de rijmschema’s en rijmwoorden.
Van 1210 tot 1260 ?
In de Lijst van Volmaakten, een aanhangsel bij haar Visioenen, is een belangrijke aanwijzing gevonden voor een datering van Hadewijch. In deze lijst geeft Hadewijch een opsomming van mensen die volgens haar volledig in Gods Liefde opgenomen zijn. Daarin noemt zij een begijn die op de brandstapel is vermoord door een kerkelijk inquisiteur, Robert le Petit. Van deze inquisiteur weten we dat hij in de eerste helft van de dertiende eeuw geleefd moet hebben. Daardoor kan deze lijst gedateerd worden tussen 1238 en 1244. Dat betekent dat Hadewijch geleefd moet hebben in de periode van ongeveer 1210 tot 1260.
Velerlei hypothesen zijn er ontwikkeld over de persoon Hadewijch. Eerst hield men haar voor een kloosterzuster uit de buurt van Luik. Eind 19e eeuw dacht men dat zij een Heilwigis Bloemaerts was, een Brusselse begijn. In de Lijst van volmaakten beschrijft zij dat zij nauw contact onderhoudt met de heer Hendrik van Breda, die in het Antwerpse woont. Misschien was zij de eerste abdis van het klooster van Hertogendaal. Zij werd ook wel geïdentificeerd met Hadewid Greca, die met een groep van religieuze vrouwen in Merksem gewoond zou hebben.
Het blijft voorlopig raadselachtig wie Hadewijch precies is geweest. Ook haar sterfdatum is niet bekend. Op 15 december wordt haar feestdag in de Rooms-katholieke Kerk gevierd. Officieel is zij echter nooit zalig of heilig verklaard. Zij wordt soms afgebeeld met een zon, symbool van Gods liefde, met in het centrum een kruisje.
Spirituele leidsvrouwe van begijnen ?
Uit haar geschriften kunnen we afleiden dat Hadewijch als geestelijk leidsvrouwe deel heeft uitgemaakt van een kring van religieuze vrouwen. Waarschijnlijk heeft zij gedurende langere tijd ook gewoond in zo’n gemeenschap van vriendinnen. Het betreft hier vrouwen die sterk religieus geëngageerd zijn, maar niet de keuze maken om in te treden bij een kloostergemeenschap. Zij blijven werkzaam in de samenleving en voorzien in haar eigen levensonderhoud (zorg voor zieken, wezen, spinnen, weven, onderwijs). Tegelijk beleven zij actief hun geloof in de eigen gemeenschap.
Hadewijch vertelt ook dat zij in bepaalde perioden in de steek gelaten voelde door haar vriendinnen. Ze moest daarvoor van woonplaats wisselen. Ze typeert zichzelf op dat moment als “dolende door het land”. Nergens in haar werk lezen we dat ze zich aan een klooster of kerkelijke overheid verbonden.
Zo kan Hadewijch in de religieuze beweging van de begijnen geplaatst worden. Men beschouwt haar wel als een van de ‘vroege begijnen’ (dertiende eeuw). Het is in deze context dat Hadewijch als magistra en geestelijk leidster van een kleine groep ‘mulieres religiosae’ haar teksten geschreven heeft. Niets wijst er echter op dat Hadewijch zelf ooit in een begijnhof heeft geleefd. In de registers van de begijnhoven (en kloosters) wordt haar naam nergens genoemd. Uit haar brieven kan worden opgemaakt dat zij tegenwerking ondervond van buiten (kerkelijke overheden?). Zij kreeg ook te maken met onbegrip en verdeeldheid in eigen kring. Eén keer maakt ze gewag van de mogelijkheid dat ze gevangen zou worden gezet (3).
Werken
De werken van Hadewijch zijn in drie handschriften volledig bewaard. Twee oude handschriften komen uit het Rooklooster bij Brussel (tweede helft 14e eeuw). Zij worden bewaard in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel. Een derde handschrift komt vermoedelijk uit het klooster van Bethlehem te Herent bij Leuven (eind 14e eeuw). Het bevindt zich in de bibliotheek van de Universiteit van Gent. Een vierde handschrift bevat slechts een deel van haar werken (begin 16e eeuw). Het is in de zestiger jaren gevonden in een nalatenschap en de herkomst is onbekend. Het wordt bewaard in de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap in Antwerpen.
Deze handschriften bevatten 14 visioenen, 45 liederen of strofische gedichten, 31 brieven en 16 rijmbrieven of mengeldichten. Verder zijn er nog 13 rijmbrieven en “het Tweevomig Tractaetken” die slechts in twee handschriften van Hadewijch te vinden zijn, maar waarvan men over het algemeen betwijfelt of ze wel door Hadewijch geschreven zijn.
Waarschijnlijk zijn de teksten bedoeld als hulp voor haar leerlingen in hun spirituele zoektocht naar Gods Liefde te ontmoeten in het eigen innerlijk. Vooral in haar brieven geeft zij spiritueel advies aan haar vriendinnen die vastliepen in de minne.
Visioenen
In 14 Visioenen geeft Hadewijch weer hoe zij haar ervaringen met Gods Liefde (Minne) beleefd heeft. Zij beschrijft hoe haar relatie met Gods Liefde de uiteindelijke zin aan haar leven geeft. Door deze liefdesrelatie leert zij haarzelf beter kennen. Op uitzonderlijke momenten mag zij zelfs beleven dat zij met God verenigd mag zijn (mystieke eenwording). Voor haar leven betekent deze liefdesrelatie met God alles. Het geeft haar uitzonderlijke gelukservaringen, maar ook intense ervaringen van verlatenheid en triestheid. De relatie met Gods Liefde nodigt Hadewijch uit om trouw te zijn: zelf liefde uitdragen middels deugdzame werken.
Haar mystieke visioenen zijn doorweven van christelijke opvattingen en symboliek. Er zijn sterke overeenkomsten met andere mystici uit de christelijke cultuur (en daarbuiten!). Maar Hadewijch geeft haar eigen (christelijke) kleur aan haar religieuze ervaringen. Dit doet zij vrij en fier, zonder zich gebonden te voelen aan kerkelijke leerstellingen en opvattingen.
Elk van de veertien visioenen begint met een verwijzing naar de liturgische dag waarop het visioen plaats vindt (Pinksteren, Maria Hemelvaart, Driekoningen, ect). Meestal ontvangt zij het visioen tijdens een liturgische viering (metten, eucharistie). De beleving gebeurt vaak rond het ontvangen van de heilige Communie. Soms wanneer zij er nadrukkelijk naar verlangt, soms na het ontvangen van het heilig Brood. In de Middeleeuwen werd alleen op bijzondere feestdagen de heilige Communie aangeboden. Het heilig Brood was een beslissende schakel voor het krijgen van een visioen. Het eten van het brood, het lichaam van Christus, was blijkbaar voedsel voor het visioen. Deze setting is de voedingsbodem voor de verbeelding die Hadewijch ontvangt. Al deze elementen geven materiaal voor ‘het zien van de beelden’. Bij Hadewijch zien we een vaste verbinding tussen kerkelijke liturgie en visioen.
Ook vanwege een andere reden is de historische verwijzing belangrijk. Door de visioenen te dateren, wil Hadewijch aangeven dat de visioenen ook letterlijk, echt gebeurd zijn. Het is dus geen verzinsel (fiction) over wat zij heeft meegemaakt. Ook geen literair genre om haar geloof te verwoorden. De beelden van de visioenen komen werkelijk uit haar ziel naar boven. Er worden historische ervaringen beschreven! Hadewijch heeft dus persoonlijk ervaren hoe Gods Liefde in haar leven geïncarneerd is.
Tijdens het ondergaan van het visioen maakt Hadewijch een overgang mee van de uiterlijke wereld naar de innerlijke wereld. Van bijvoorbeeld de kerkruimte waarin zij zit, naar de spirituele ruimte van haar hart; deze ruimte noemt zij ‘in de geest’. Een overgang ook van de eigen activiteit (zoals bidden) naar het ontvankelijke worden voor de beelden die in haar opkomen. Van haar eigen ik naar de activiteit van God (werking van God). Het is niet haar eigen verdienste die de eenwording met God teweegbrengt, maar Gods genade. “Hij ontving mij.” Uiteindelijk ervaart zij de mystieke eenheid met Gods Liefde.
Het waarnemen “in de geest” gebeurt met innerlijke zintuigen. Naast de vijf uiterlijke zintuigen zijn er ook innerlijke zintuigen. Zij noemt ze ‘innighe sinnen’ of ‘sinnen miere zielen’. Dankzij deze innerlijke zintuigen kan zij de beelden in haar ziel gewaarworden. Wanneer zij de ultieme ervaring beleeft dat zij Gods Aanschijn mag aanschouwen, krijgt zij ook het inzicht om dankzij het Aanschijn van God al deze beelden te verstaan en te begrijpen. Op het moment dat Hadewijch het Aanschijn van God aanschouwt, komt zij of valt zij “buiten de geest”. Het is de mystieke eenheidservaring met de Minne. Dan vervloeit al haar beleven in Gods Liefde.
Jammer genoeg kan Hadewijch niet blijvend de eenheidservaring met Gods Liefde vasthouden. Zij moet weer terugkeren naar de realiteit. Dat doet haar uitzonderlijk veel pijn. Liever was zij in Gods Liefde gebleven. Een groot deel van de visioenen gaat dan ook over het diepe verlangen (“orewoet”) om weer verenigd te worden met Gods Liefde. Dit intense verlangen doet haar pijn.
In het laatste visioen voegt Hadewijch een uitermate belangrijke beschouwing toe. Met visionaire beelden geeft ze aan waarom ook haar vreselijke verlangen en haar lijden wezenlijke en zelfs zaligmakende elementen van haar leven zijn. Het aanschouwen van Gods Aanschijn heeft dit aan haar duidelijk gemaakt. Leven zoals Jezus Christus is immers het grote voorbeeld voor haar. Dat betekent dus ook het lijden van Jezus zelf opnemen. Daardoor kan de mystieke eenwording vanuit de mens voorbereid worden. Maar het blijft aan Gods Liefde zelf om deze minne-beleving te schenken.
Liederen
Hadewijch is niet alleen een mystiek begaafde vrouw. Uit haar liederen blijkt ook haar uitzonderlijke talent voor taal. Met name in de vorm, maar ook in de thematiek zijn de liederen van Hadewijch sterk beïnvloed door de hoofse minnezang. Meestal gaat het om een onvervulde, of onbereikbare liefde in een adellijke omgeving. De verering van een dame is een terugkerend thema. Een adellijke wijze van leven, edele liefde, aandacht voor schoonheid, edelmoedigheid en trouw zijn belangrijke thema’s.
Deze minnezang (1170-1300) bracht een belangrijke verandering teweeg in de poëzie. Werden gedichten eerst alleen voorgedragen (orale traditie), nu werden ze vooral ook gezongen. De meeste minneliederen zijn niettemin overgeleverd op papier. Veel muziek is in de loop der tijd verloren gegaan. Daardoor is minder duidelijk of en met welke muziekinstrumenten deze liederen begeleid werden. Uit middeleeuwse afbeeldingen kan worden afgeleid dat de luit en de fluit belangrijk zijn geweest.
Meerdere liederen hebben te maken met liturgische teksten of zijn er bewerkingen van. Een bekend voorbeeld daarvan is het laatste en 45e lied dat gebaseerd is op een bekende Maria sequens (Maria Praeconio). Verschillende liederen zijn afkomstig van Latijnse rondelli die toen gezongen werden in de Notre-Dame te Parijs. Van diverse liederen zijn inmiddels de originele melodieën gereconstrueerd.
Van de 45 liederen die van Hadewijch zijn overgeleverd, beginnen er 42 met een zogenoemde ‘Natureingang’. Het is een stijlfiguur die vaak gebruikt wordt in de Middeleeuwse lyriek. Een gedicht wordt geopend met een verwijzing naar een tafereel uit de natuur. Het is vaak een sfeertekening. Meestal zijn het clichés, bedoeld om de verteller en luisteraar op elkaar af te stemmen, om aandacht te vragen voor wat er komen gaat. Hadewijch maakt er op een originele manier gebruik van. De Natureingang is voor haar geen ‘open deur’, maar roept een natuurgevoel op dat direct te maken heeft met wat er in het lied aan de orde komt. Het kan ook een treffende tegenstelling of ontroering zijn. Hadewijch geeft daarmee een eigen wending en betekenis aan het natuurtafereel. Het zegt ook veel over het natuurgevoel van Hadewijch. Ze is een vrouw met een uitgesproken aandacht voor de jaargetijden en de wisseling van de natuur.
Wat opvalt dat de beschrijving van taferelen uit de natuur in de Liederen anders is dan die uit de Visioenen. In de liederen geeft Hadewijch heel ontroerende beschrijvingen van echte natuur. Het is alsof de knoppen van hazelaars voor onze ogen in bloei komen. In de visioenen lezen we over natuur alsof die niet echt is, maar enkel in haar beleving bestaat. Ze schrijft daar alsof ze naar een plaatje zit te kijken en de beschrijvingen er niet toe doen.
Hadewijch spreekt in veel gedichten van het “nieuwe jaargetij” of van “de lente”. Voor de sfeer en de gemoedsstemming zijn het wezenlijke aanwijzingen. We moeten ons realiseren dat het nieuwe jaar in de Middeleeuwen niet met 1 januari begon, maar in maart. Het nieuwe jaar heeft zijn aanvang op 1 of 25 maart (Maria Boodschap) of met Pasen. Het natuurbeeld dat Hadewijch schetst (bijvoorbeeld “de bloeiende hazelaar”) schuift dus ruim twee maanden op!
Om de lyriek van Hadewijch goed te verstaan geeft Marie van der Zeyde in haar proefschrift over Hadewijch (1934) een belangrijke sleutel: “Dubbelbetekenis en gedachtesprong, die aan haar lyriek een schijn van onsamenhangendheid geven, leveren – goed begrepen – de sleutel tot het verstaan van haar verzen. Voor de praktijk wil dat zeggen, dat men overal waar het logisch verband verstoord lijkt, naar de onuitgesproken of slechts half uitgesproken verbindingsgedachten moet zoeken, die naar mijn overtuiging zelden of nooit ontbreken, en die een essentieel deel van het vers zijn.” (4).
Met gedachtesprongen bedoelt Marie van der Zeyde de ‘losse eindjes’ die we vaak in de teksten van Hadewijch tegen komen. Niet dat ze haar gedachten niet zorgvuldig ontwikkelt, maar soms lijkt het wel alsof ze associatief van het een naar het ander overspringt. Hadewijch is een talent in het leggen van associaties. De overgang van de verschillende associaties die zij maakt kan ons helpen de strekking van een lied beter te begrijpen. Bijvoorbeeld, het eerste lied begint met stappen van verschillende associaties die schijnbaar geen samenhang hebben: eerst het koude winterweer (met de druk van de kou, de korte dagen en lange nachten, de somberheid van het leven). Vervolgens komt het uitzien naar de zomer (met het vertrouwen dat het allemaal goed komt en dat de dwang van de winter opgeheven wordt). Daarop de vraag of het niet allemaal schijn is. Dan opnieuw het ontluiken van de hazelaar (met de prachtige bloemen, een openlijk teken). En tenslotte de afscheidsgroet, die opnieuw een bemoediging wordt.
Dubbelbetekenis slaat op het taalgebruik van Hadewijch van woorden met meerdere betekenissen. Bijvoorbeeld het woord ‘storm’ heeft te maken met een natuurgegeven (wind), maar ook met een psychische storm (vertwijfeling, radeloosheid) of met een geestelijke storm (Gods Liefde die aanraakt). Door woorden te kiezen die niet eenduidig zijn roept Hadewijch een psychische spanning op. Zo tracht zij haar eigen gecompliceerde zielstoestand, het paradoxale wezen van de Minne en de tegenstrijdigheden van het mystieke leven uit te drukken. Het is veel meer dan een stijlfiguur. Door deze manier van schrijven kan de lezer verborgen samenhangen ontdekken.
De liederen winnen aan verstaanbaarheid en kracht als ze hardop uitgesproken worden (of gezongen natuurlijk). Stil lezen was in de Middeleeuwen zeker niet de gewoonte. Iedereen las hardop! De liederen, maar ook andere teksten van Hadewijch nodigen uit om hardop gelezen of gezongen te worden.
Brieven
Hadewijch heeft 31 brieven geschreven die verzameld zijn in een manuscript. Over de volgorde valt niets te zeggen. Dus het is heel goed mogelijk om de brieven naar eigen voorkeur te lezen.
Van de meeste brieven is niet bekend aan wie ze precies geschreven zijn. Namen worden niet genoemd. Een groot aantal van de brieven heeft zij geschreven aan een jongere leerling met wie ze goed bevriend was. Enkele brieven zijn geschreven aan de overste van een vrouwenklooster in Brussel.
De inhoud van de brieven kan het best omschreven worden met “spiritueel advies” voor haar leerlingen. Onduidelijk is wie deze collectie van 31 brieven heeft samengesteld.
Rijmbrieven
Naast bovengenoemde brieven zijn er van Hadewijch ook nog een aantal Rijmbrieven overgeleverd. Ze worden ook wel Mengeldichten genoemd, omdat het brieven zijn met een eenvoudig rijmschema. De eerste zestien rijmbrieven vormen een afzonderlijke reeks en zijn te vinden in de oudste handschriften. De overige dertien brieven zijn niet te vinden in het oudste handschrift. Vorm, taalgebruik en inhoud hiervan zijn heel anders dan de eerste reeks. De mystieke opvattingen zijn bijvoorbeeld nauw verwant met die van de school van mysticus Eckhart. Dat wijst op een veel latere datering. Daarom gaan de meeste onderzoekers er van uit dat slechts de eerste zestien rijmbrieven door Hadewijch geschreven zijn.
Deze, vaak kleinere brieven, zijn gericht tot leerlingen van Hadewijch. Met verdere verdieping en uitleg van haar opvattingen. Ook persoonlijke adviezen en aanwijzingen om de minne te beoefenen worden door Hadewijch gegeven. En dat gebeurt op een vertrouwelijke manier, ter ondersteuning van de aangeschrevene. Deze passages zijn aandoenlijk. Verder worden er in deze kleine brieven verschillende opvattingen nog eens, zij het soms op een veel eenvoudiger wijze toegelicht. Alsof Hadewijch nog eens wil uitweiden over een belangrijk thema.
Behalve de vijftiende rijmbrief is de eerste reeks rijmbrieven gesteld in een eenvoudig rijmschema (aa, bb, cc, enzovoort). Het volhouden van het strakke, eenvoudige rijmschema komt gekunsteld en soms te simpel over. Het lijkt wel alsof taalkunstenares Hadewijch hier een aantal vingeroefeningen heeft gedaan voor het grote werk van haar Liederen of Strofische Gedichten. Dat neemt niet weg dat er in haar rijmbrieven prachtige staaltjes te vinden zijn van haar dichterlijke talenten.
Bronnen
Citaten:
(1) Hadewijch, Visioen 4.
(2) Hadewijch, Visioen 14.
(3) Hadewijch, Brief 29.
(4) Marie van der Zeyde, Hadewijch: een studie over de mens en de schrijfster. Wolters, Groningen 1934, p. 187.
Van de geschriften van Hadewijch zijn diverse vertalingen in modern Nederlands. Ik lees graag:
– Liederen: Hadewijch liederen, Uitgegeven, ingeleid, vertaald en toegelicht door Veerle Fraeters & Frank Willaert; met een reconstructie van de melodieën door Louis Peter Grijp, Historische Uitgeverij, Groningen, 2009.
– Visioenen: De visioenen van Hadewijch. Middelnederlandse tekst, vertaling en kommentaar verzorgd door Paul Mommaers, Gottmer, Nijmegen, 1979.
– Brieven: De brieven van Hadewijch, Moderne Nederlandse vertaling en inleiding door Paul Mommaers, Altiora, Averbode, 1990.
– Rijmbrieven: Hadewijch. Mengeldichten of rijmbrieven. Hertaald door M. Ortmanns-Cornet en ingeleid door W. Corsmit. Brugge: Tabor, 1988.
Bij de digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (dbnl) zijn alle werken van Hadewijch via internet te lezen of te downloaden. Meestal gaat het om de uitgaven die Jozef van Mierlo heeft uitgegeven en van commentaar heeft voorzien in de periode van 1920 tot 1950. Kijk bij dbnl.
© Adrie Lint
18 Juli 2013