Hadewijch: Lied 17
Het zeventiende lied is het kortste uit de liederenbundel van Hadewijch. Het is een chanson met een gangbaar rijmschema van zeven of acht lettergrepen per regel. Hetzelfde schema komt voor bij een populair lied van de troubadour Gace Brulé (1160 – ± 1213): En dous tens et en bone eure.
Het lied beschrijft de tragiek van Hadewijch. Wie, zoals zij, vreugde vindt in de minne (God liefhebben), mag zeker uitkijken naar de lente, de komst van nieuwe minne. Maar ze mag niet vergeten dat de minne ook lijden vraagt. Want wanneer de eenwording met God uitblijft, kan het verlangen daarnaar een mens gruwelijk kwellen. In (mijn) moderne vertaling:
1
Dit nieuwe jaar is aan ons gegeven,
daarom zij God gedankt.
Ieder zal graag de tijd beleven
die van minne vreugde krijgt
en dan moet erkennen, van binnen
dat hij de pijn voor de hoge minne
graag wilt verdragen, ten alle tijd.
2
In alle tijden moet men lijden
als men de edele minne dienen zal.
Steeds meer diensten moet hij aan haar wijden,
wanneer hij in haar gunsten vallen zal
en echt wil gaan ervaren, in hart en zinnen
waar minne mint met minne
die zijn verstand en hart stal.
3
Een nieuw jaargetij en nieuwe minne,
beide slaan wonden in eenzelfde grond.
Dat ik weer met deze ervaring moet beginnen
dat heeft nu mijn hart verwond.
Dat deze edele figuur
verborgen blijft in haar subtiele natuur
en al zo lang vóór ons bestond.
4
In nieuwe jaargetijden de minne dienen
dat zou nu wel groot nieuws kunnen zijn,
want men vindt nog maar weinig lieden
die op de smaak van ware minne uit zijn.
Want buitenstaanders kunnen niet doorzien
hoe het jaargetij, waar ik altijd naar zal uitzien
mijn hart beroofd heeft van mij.
De wonderlijke taal van Hadewijch verleidt mij telkens weer om te proberen haar Dietse gedichten om te zetten in modern Nederlands. Een ‘mijn kleine verlangen’ zoals ik dat noem. Zo’n moderne vertaling zou voor mij moeten voldoen aan een viertal eisen:
1. Goed leesbaar zijn in modern Nederlands en in poëtische taal natuurlijk.
2. Verstaanbaar zijn voor de moderne lezer die in een andere kultuur en tijd leeft.
3. De beeldspraak van Hadewijch zelf mag niet aangetast worden.
4. Passen binnen de mystieke visie van Hadewijch.
Kortom dit is niet mogelijk. Al blijf ik het steeds proberen. Hierboven vindt u een proeve met mijn vulpen geschreven (Adrie Lint). Dus weer snel Hadewijch zelf lezen, haar eigen tekst van dit 17e Lied:
1
Dit nuwe jaer es ons ontstaen.
Dies si god ghebenedijt.
Hi mach gherne den tijt ontfaen
Die van minnen hevet delijt,
Ende die dan kint in sinen sinne
Dat hi pine om hoghe minne
Gherne wilt doghen in allen tijt.
2
In allen tiden moet men doghen
Die hogher minnen dienen sal,
Ende sinen dienst in minnen hoghen,
Sal hi van hare hebben gheval
Ende sal hi die natuere bekinnen
Daer die minne in mint met minnen,
Die hem sin ende herte stal.
3
Nuwe tijt ende nuwe minne…
Dat wondet beide in enen gront.
Dat ict over nuwe bekinne,
Dat heeft mijn herte nu ghewont:
Dat die edele figuere
Verborghen in hare subtile natuere
Vore ons es so langhen stont.
4
Die nuwen tide in minnen diende
Dat scene nu harde nuwe sake.
Want men vint nu lettel liede
Die staen na rechter minnen smake.
Want den wreden vremden blivet verholen
Hoe mi mijn herte hevet verstolen
Die tijt daer ic altoes na hake.
Gezongen
Uit het boek Hadewijch, Liederen, Historische Uitgeverij, Groningen 2009.
Uitgegeven, ingeleid, vertaald en toegelicht door Veerle Fraeters en Frank Willaert,
met een reconstructie van de melodieën door Louis Peter Grijp.
Gezongen door Els van Laethem en Els Janssens