Gedichten rond rouwen
Doodgaan betekent voor mij
opgenomen worden
in een groter geheel
in een groter bewustzijn
in een groter zelf
In iets wat ik nu niet vatten kan,
maar waarin ik geloof
Annie M.G. Schmidt
Joods gebed
In het opgaan van de zon en in haar dalen
gedenken wij hen.
In het spelen van de wind en de kilte van de winter
gedenken wij hen.
In het openspringen van de knoppen en in de wedergeboorte van de lente
gedenken wij hen.
In het ruisen van de bomen en in de schoonheid van de herfst
gedenken wij hen.
Wanneer wij vermoeid zijn en behoefte hebben aan sterkte
gedenken wij hen.
Wanneer wij verlaten zijn en ziek van hart
gedenken wij hen.
Wanneer wij vreugde voelen die we willen delen
gedenken wij hen.
Zolang wij leven,
zullen ook zij leven.
Want zij zijn nu een stuk van onszelf,
als wij hen gedenken.
(Bron onbekend)
Jaren later
op een heldere middag
vol nuchtere geluiden
en bezigheden in een huis
dat je nooit heeft gekend,
herinner ik mij plotseling
hoe zacht je ogen werden
als je me aankeek.
En even verschijn je mij
ten voeten uit, onverwacht
overgekomen uit het tijdloze.
Zo zacht zijn je ogen
dat ze mij verzoenen
met je weggaan, sneller
en onverwachter dan je komst.
Hanny Michaelis
(Uit: Verzamelde Gedichten, Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 1996, p. 83)
Keltische spreuk
Eindeloos veel verdriet
Als je hart huilt en schreeuwt,
dat je dan beseffen mag
dat God met je meehuilt.
De gestorvene
Zeven maal om de aarde te gaan,
als het zou moeten op handen en voeten;
zeven maal, om die éne te groeten
die daar lachend te wachten zou staan.Zeven maal om de aarde te gaan.
Zeven maal over de zeeën te gaan,
schraal in de kleren,
wat zou het mij deren,
kon uit de dood ik die éne doen keren.
Zeven maal over de zeeën te gaan –
zeven maal, om met z’n tweeën te staan.
Ida Gerhardt – 1966
(Uit: Verzamelde Gedichten, Athenaeum, Amsterdam, p. 377)
Over de dood
De dood is niets.
Ik ben maar aan de andere kant.
Ik ben mezelf, jij bent jezelf.
Wat we waren voor elkaar, zijn we nog altijd.
Noem me zoals je me steeds genoemd hebt.
Spreek tegen mij zoals weleer,
op dezelfde toon: niet plechtig, niet triest.
Lach zoals we altijd lachten
om de kleine, deugddoende dingen.
Speel, glimlach, denk aan mij.
Bid voor mij.
Spreek mijn naam uit thuis zoals je altijd gedaan hebt,
zonder een zweem van wanhoop erin.
Het leven is wat het altijd geweest is,
de draad is niet gebroken.
Waarom zou ik uit je gedachten verdwijnen,
nu je me niet meer ziet?
Ik wacht op je. Ik ben dichtbij,
slechts aan de andere kant van de weg.
Zie je, alles is goed.
Je zult mijn hart opnieuw ontdekken
en er de tederheid van terugvinden, zuiverder dan ooit.
Dus, droog je tranen
en blijf niet wenen als je van me houdt.
Augustinus
(naar brief 263 aan Sapida)
Weggaan
Weggaan is iets anders
dan het huis uitsluipen
zacht de deur dichttrekken
achter je bestaan en niet
terugkeren. Je blijft
iemand op wie wordt gewacht.
Weggaan kun je beschrijven als
een soort van blijven. Niemand
wacht want je bent er nog.
Niemand neemt afscheid
want je gaat niet weg.
Rutger Kopland
(Uit: Het orgeltje van yesterday. In: Gedichten, Uitgeverij van Oorschot. Amsterdam, 1999, p. 47)
Voor een vriend
Als straks het rouwrumoer om jou is verstomd,
de stoet voorbij is, de schuifelende voeten,
dan voel ik dat er een diepe stilte komt,
en in die stilte zal ik je opnieuw ontmoeten,
en telkens weer zal ik je tegenkomen.
We zeggen veel te gauw: Het is voorbij.
Hij heeft alleen je lichaam weggenomen,
niet wat je was, en ook niet wat je zei.
Ik zal nog altijd grapjes met je maken.
We zullen samen door het stille landschap gaan;
nu je mijn handen niet meer aan kunt raken,
raak je mijn hart nog duidelijker aan.
Toon Hermans
(schreef dit gedichtje toen zijn vriend Sjef Prick in 1978 overleed)
Naar het Hooglied 8, 6-7
Draag mij als een zegel op je hart,
als een zegelring aan je vinger.
Want de liefde is sterk als de dood
beklemmend als het dodenrijk de hartstocht.
De liefde is een vlammend vuur,
laaiende vlammen van Gods Liefde.
Geen stortvloed van water kan haar blussen,
geen rivier, geen zee spoelt haar weg.
Zonder jou
De wereld is wonderlijk leeg zonder jou
Er staat maar zo weinig meer in
De hemel is aldoor zo hinderlijk blauw
Waarom? Wat heeft het voor zin?
De merel zit zachtjes te zingen in ’t groen
Voor mij hoeft ie niet zo z’n best te doen
De wereld kon vol van geluk zijn,
maar nou: leeg, zonder jou.
Dat zonder jou nog een lente bestaat
met ooievaars en met bloemen,
dat er een meidoorn in bruidstooi staat,
is zonder meer tactloos te noemen
En wat is het nut van een lindelaan,
als wij er samen niet langs kunnen gaan?
Langs alle heggetjes bloeit wilde roos
nutteloos, zinneloos.
De wereld is wonderlijk leeg zonder jou
Er staat maar zo weinig meer in
De hemel is aldoor zo hinderlijk blauw
Waarom? Wat heeft het voor zin?
De merel zit zachtjes te zingen in ’t groen
Voor mij hoeft ie heus zo z’n best niet te doen
De wereld kon vol van geluk zijn,
maar nou: leeg zonder jou.
Annie M.G. Schmidt – 1957
(Uit: Een leeuw met lange tanden, Amsterdam, 1968)
Verder
Ik begrijp niet hoe de wereld verder moet
zonder jou, maar de wereld doet het.
Ik begrijp niet hoe ik verder moet
zonder jou, maar ik doe het.
En als ik koffie zet,
dan doe ik dat nog steeds voor twee.
Frans Halsema
Omslag
Nu deze eerste dag van een nieuw jaar,
nu zonder haar.
Strijklicht grijpt het bevroren land.
Het is niet waar dat zij daar in de diepte ligt,
dat zij is weggedaan in een besneeuwde stee
van een bij twee. Maar het is waar.
Wij slijpen haar in steen, wij kerven
in het hout haar naam, wij schrijven
tegen beter weten in haar taal; ik
spreek haar stiekem toe. IJdele onzin,
valse vlijt. Een plaats. En het besef dat zij
zich niet meer uitbreidt in mijn tijd.
Anna Enquist
(Uit: Gedichten 1991 – 2012, Uitgeverij De Arbeiderspers, Utrecht, 2013, p. 324)