Hadewijch: Lied 5 vertaald door Lucienne Stassaert
Al zingen er geen vogels in dit droef seizoen.
Dat mag het reine hart niet doen
Dat pijn wil lijden om minne te voldoen.
Het moet alles ervaren en verstaan
– Zoet en wreed,
Lief en leed –
Wat men om minne moet doorstaan.
2
De moedigen die het is ingegeven
Zonder voldoening de minne te beleven,
Moeten tot het uiterste gedreven,
Dapper en vermetel zijn,
En steeds bereid te verduren
van minnes kuren
’t Zij troost ’t zij pijn.
3
De minne dienen tart de verbeelding,
Als heel goed weet wie kent haar kering,
Want middenin troost zij vernieling.
Hij vindt rust noch duur
Die minne heeft geraakt;
wat hij smaakt
Is onnoemelijk van ’t eerste uur.
4
Bijwijlen heet, bijwijlen koud,
Bijwijlen angstig, bijwijlen stout:
Haar onrust lijkt wel duizendvoud
Minne eist bovenal
Dat wij schuld bekennen
Alzo haar macht erkennen
Waartoe zij ons noden zal.
5
Bijwijlen verliefd, bijwijlen verpijnd,
Bijwijlen op afstand, of dichtstbijzijnd:
Wie minne waarachtig begrijpt op het eind
Bejubelt zowaar
Hoe minne het felst
Neerslaat en omhelst
In één gebaar.
6
Bijwijlen vernederd, bijwijlen verheven,
Bijwijlen verborgen, of in zicht voor even:
Eer minne iemand zoogt bij leven
Doogt hij meer dan een groot avontuur,
Vóór hij geraakt
Waar hij smaakt
Minnes ware natuur.
7
Bijwijlen, licht, bijwijlen zwaar,
Bijwijlen donker, bijwijlen klaar,
In zalige troost, in angst om haar,
In nemen en in geven,
Zo moet wie zich bevindt
In minnes labyrint
Altoos hier leven.
Dichter Lucienne Stassaert maakte een geslaagde hertaling van een aantal gedichten van Hadewijch. Dat is een lastige onderneming omdat de taal van Hadewijch niet eenvoudig is. Een vertaler loopt het risico om de oneffenheden glad te strijken. Maar mystieke taal zoals van Hadewijch heeft meerdere betekenislagen en is dus ook niet eenduidig te vertalen. Lucienne Stassaert blijft in haar hertaling gevoelig voor de geheimtaal van de minne.
Hadewijch, Minne Is Wonderzoet In Al Haar Stormen. Een keuze uit de Mengeldichten en Strofische Gedichten van Hadewijch. Hertaling door Lucienne Stassaert, P, Leuven, 2002, p. 28-33.
Origineel
1
Al droevet die tijt ende die vogheline,
Dan darf niet doen die harte fine
Die dore minne wilt doghen pine,
Hi sal weten ende kinnen al
– Suete ende wreet,
Lief ende leet –
Wat men ter minnen pleghen sal.
2
Die fiere, die daer toe sijn ghedeghen
Datsi onghecuster minnen pleghen,
Si selen in allen weghen daer jeghen
Stout sijn ende coene,
Ende al ghereet te ontfaen
Si troest, si slaen,
Van minnen doene.
3
Der minnen pleghen es onghehoert,
Alse hi wel kint dies hevet becoert,
Want si in midden den troest testoert.
Hine can ghedueren
Dien minne gheraect:
Hi ghesmaect
Vele onghenoemder uren.
4
Bi wilen heet, bi wilen cout,
Bi wilen bloede, bi wilen bout:
Hare onghedueren es menichfout.
Die minne al maent
Die grote scout
Haerre riker ghewout
Daer si ons toe spaent.
5
Bi wilen lief, bi wilen leet,
Bi wilen verre, bi wilen ghereet:
Die dit met trouwen van minnen versteet,
Dat es jubileren:
Hoe minne versleet
Ende ommeveet
In een hanteren.
6
Bi wilen ghenedert, bi wilen ghehoghet,
Bi wilen verborghen, bi wilen vertoghet,
Eer selc van minnen wert ghesoghet
Doghet hi grote avontuere,
Eer hi gheraect
Daer hi ghesmaect
Der minnen natuere.
7
Bi wilen licht, bi wilen swaer,
Bi wilen doncker, bi wilen claer,
In vrien troest, in bedwonghenne vaer,
In nemen ende in gheven,
Moeten die sinne,
Die dolen in minne,
Altoes hier leven.