“Toen ik dit paar in het getto van Budapest tegenkwam, schrokken beiden, omdat ze dachten dat ik een Duitse militair was. Ik trok bij hen de Jodenster af en zei tegen hen, dat de Fascisten verslagen waren”
(Jevgeni Chaldej)
“Toen ik dit paar in het getto van Budapest tegenkwam, schrokken beiden, omdat ze dachten dat ik een Duitse militair was. Ik trok bij hen de Jodenster af en zei tegen hen, dat de Fascisten verslagen waren”
(Jevgeni Chaldej)
O, helende kracht
die zich een weg baant!
Alles doordring je,
in de hoogte, op aarde,
in de afgronden overal.
Jij voegt en sluit alles ineen;
Lees verder →
In haar zevende visioen beschrijft Hadewijch hoe haar hevige begeerte bijna ondraaglijk is. Ze voelt zich lichamelijk en emotioneel erg gespannen. Ze wil kost wat kost één worden met God. Op een Pinkstermorgen is het Christus zelf, de mensgeworden God, die zich in de Eucharistie aanbiedt aan Hadewijch. Beider minne wordt met elkaar verbonden en dat Jezus Christus. Dit mystieke gebeuren zal in het achtste seizoen verder uitwerken.
Dom Vincent Truijen, benedictijn en abt van Oosterhout, ontdekte dat het 45e lied uit de liederenbundel van Hadewijch teruggaat op een Latijns Marialied, “De Beata Maria Virgina”. De Latijnse sleutelwoorden heeft Hadewijch letterlijk overgenomen uit deze oude hymne. Zelfs het rijmschema en de plaats van deze woorden heeft ze gehandhaafd. Hadewijch richt haar lied echter niet tot Maria, maar tot de minne. Ze maakt er een lofzang op de minne van. Dankzij musicoloog Louis Peter van Gijp is de melodie van dit lied bekend. Hadewijch heeft dus de haar bekende tekst en melodie omgezet. Het lied vormt een passende afsluiting van haar liederenboek.
Al zingen er geen vogels in dit droef seizoen.
Dat mag het reine hart niet doen
Dat pijn wil lijden om minne te voldoen.
Het moet alles ervaren en verstaan
– Zoet en wreed,
Lief en leed –
Wat men om minne moet doorstaan.