Meister Eckhart, hoe ik zijn werk lees
— “Maar nogal wat mensen willen God met hun ogen zien, zoals ze een koe zien, en willen van God houden zoals ze van een koe houden. Daar houd je van om de melk en de kaas en om je eigen belang. Zo doen alle mensen die van God houden vanwege uiterlijke rijkdom of innerlijke troost en die houden niet echt van God, maar ze houden van hun eigen belang.” Meester Eckhart (1)
De mystieke teksten van Eckhart (1260-1328) zijn voor moderne lezers niet zo toegankelijk. Hoewel hij vaak voorbeelden aan het dagelijkse leven ontleent, verwijst hij regelmatig naar filosofie en theologie die in de Middeleeuwen populair zijn. Ook als je niet vertrouwd daarmee bent, word je geraakt als je met zijn teksten bezig bent. Voor mijn preken als pastor heb ik herhaaldelijk zijn beschouwingen nageslagen, want Meister Eckhart geeft fascinerende inzichten over het geheim van het leven. Hoe ik zijn werk lees, zal ik kort samenvatten.
Een rode draad in het werk van Eckhart is, dat we al onze vertrouwde voorstellingen over God moeten loslaten. God gaat immers ons begrip te boven en moeten we terughoudend zijn met de namen die we aan God geven. Of God liefde is, of bevrijder, of rechter, het zijn allemaal menselijke typeringen. Bijvoorbeeld wanneer we God zien als een super trooster voor onze nood, is god niet anders dan een “koe”, waarbij onze eigen behoefte centraal staat. De beelden die we van God maken zijn als doeken die God bedekken. Moet God voldoen aan de modellen die we zelf gemaakt hebben (Liefde, Goedheid en Waarheid)? Zelfs al we god zien als de overtreffende trap van die typeringen (bijvoorbeeld als de allerliefste of de ultieme rechter), blijven we god binnen onze menselijke voorstelling benaderen. Wanneer we zo van God houden, houden we eigenlijk van onze fantasie. Zo is God niet, aldus Eckhart. Zolang wij God proberen te (be-)grijpen, zullen we niet ontdekken wie God echt is.
— “Wie God in waarheid bij zich heeft, bezit Hem op alle plaatsen, in alle straten en bij alle mensen, net zo goed als in de kerk, in de woestijn, of in een cel.”
Deze fundamentele les houdt Eckhart als overste van de Dominicanen aan zijn medebroeders voor. De kunstenaar Joseph Beuys beaamt het in zijn beroemde uitspraak: ‘Het mysterie vindt op het centraal station plaats.” Wie bij mystici alleen denkt aan wereldvreemde kluizenaars, zusters of monniken, zal zich bij Eckhart vergissen. In zijn tijd is hij een wereldburger, reist veel en leeft in wereldsteden zoals Parijs en Straatsburg. Hij is een geleerde en doceert aan de universiteit. Jarenlang is hij een druk bezette bestuurder. Hij pleit ervoor dat de spirituele mens zich actief met de realiteit bezig houdt. De mens moet zich niet afzonderen. Daarom schrijft hij ook in het Duits zodat iedereen het kan verstaan. Dit alles maakt hem interessant voor de moderne mens die leeft in de hectiek van de huidige tijd.
— “Nim din selbes wär.”
Ontdek wie jezelf bent. Eckhart roept niet alleen op om de gangbare en vertrouwde Godsbeelden los te laten, maar ook de beelden die je over jezelf in stand houdt. Hoe meer een mens het ego loslaat, des te opener zal hij/zij worden. Ego versta ik in brede zin: zelfbeeld, de status die kost wat kost overeind gehouden moet worden, ambities, stress, onrust, enzovoort. Als de mens het ego loslaat kan dat ervaren worden als een beangstigende leegte (afgrond) of ultieme stilte. Jezelf volledig leegmaken is echter niet negatief. In de innerlijke leegte zal de Godheid (niet de God die we verbeeld hadden) ons aanspreken. Dan breekt God in onze ziel binnen en zal het vuur in ons aanwakkeren. Dat is het moment dat God opnieuw in ons opnieuw geboren wordt. Gedreven door dat vuur heb je jezelf lief en alles wat bestaat. Dan ben je en doe je wat de Godheid is,
− “Je moet God niet aannemen of beschouwen als buiten jezelf, maar als jou eigen en als binnen in jou. Ook moet je niet dienen of handelen om een bepaalde reden, niet omwille van God, niet voor je eigen eer of om wat dan ook dat buiten jezelf ligt, maar uitsluitend om wat in jou je eigen wezen en je eigen leven is. Eenvoudige mensen denken over het algemeen dat zij God moeten zien als iemand die ginds staat, terwijl zij hier staan. Zo is het niet. God en ikzelf, wij zijn één. Door te kennen neem ik God in mij op, door lief te hebben ga ik tot God in.” (2)
Als de ziel, het innerlijk leeg is, wordt een verlangen ervaren dat eigen is aan de mens. De volstrekte openheid wil in relatie treden met wat achter de leegte ligt: de oergrond van alle bestaan (Godheid). Deze gedrevenheid naar de Godheid is als een vonkje in de ziel van de mens. De openheid van de leegte zal volstromen van de Godheid. Het is immers ook de Godheid die naar de mens verlangt. Als de mens de lege ruimte van de ziel ervaart, kan het niet anders dan dat de Godheid uitstroomt naar de ziel. Eckhart vraagt niet dat de mens God liefheeft, maar dat de openheid van de ziel de Godheid dwingt om in de mens over te gaan. Dit gebeurt omdat het vonkje in de ziel en de Godheid één zijn. God moet zichzelf aan de mens geven. Het Goddelijke wordt in de mens geboren, zegt Eckhart telkens weer.
— “Denk niet dat het met God is als met een menselijke timmerman die werkt en niet werkt als hij dat wil; bij wie het dus van zijn wil afhangt of hij zin heeft om iets te doen of te laten. Zo is het niet met God: wanneer God jou bereid vindt, moet Hij werken en zich in jou uitgieten, op dezelfde manier waarop de zon, als de lucht zuiver en helder is, zich moet uitgieten en zichzelf niet kan tegenhouden. Zeker, het zou een heel groot gebrek zijn van God als Hij niet grote dingen in jou zou bewerkstelligen en groot goed in jou zou gieten, wanneer Hij je zo ontruimd en leeg aantrof.” (3)
Niet alleen de mens ontvangt de Godheid, maar alles wat bestaat en geschapen is. De schepping bestaat niet op zichzelf, maar komt voort uit het uitstromen van de Godheid. Dat betekent dat er een fundamentele eenheid is tussen hemel en aarde. Beiden worden gedragen door de oergrond van de Godheid. Het betekent ook dat de schepping niet ooit, in een ver verleden begonnen is, maar nog elke dag continu gebeurt waar de Godheid uitstroomt en ontvangen wordt. Daarom moet elk leven, ook van het kleinste insect met respect behandeld worden.
— “Wie duizend jaar lang aan het leven zou vragen: waarom leef je? Die zou, als het kon antwoorden, niets ander te horen krijgen dan: ik leef omdat ik leef. Dat komt omdat het leven vanuit zijn eigen bestaansgrond leeft en opwelt uit zichzelf; daarom leeft het zonder waarom in het zichzelf levende leven. Wanneer een oprecht mens, die handelt vanuit zijn eigen bestaansgrond, de vraag kreeg: waarom doe je de dingen die je doet? zou hij, als hij het juiste antwoord gaf, enkel zeggen: ik doe die dingen om ze te doen.” (4)
De mens doet goed, niet vanuit een geloof of ethische verantwoording (vanuit een waarom), maar omdat hij bestaat. Goed doen past immers bij de Godheid die in zijn ziel uitstroomt. Een rechtvaardig mens is degene die ophoudt te leven volgens eigen idee, maar zich overgeeft aan het leven dat geleefd wil worden. God moet zich wel in haar/hem uitstorten. Het is leven vanuit de Godheid die geboren wil worden in de mens. In deze zin spreekt Eckhart ook over Jezus. De Godheid baart zichzelf in Jezus. Niet alleen in Jezus Christus maar in elke mens die zijn ziel openstelt. Iedere mens wordt geroepen om als Christus te worden. Niet in de betekenis van Christus navolgen, maar om gelijk Christus te leven vanuit de grond van het leven. Dat de Godheid in elke mens geboren mag worden – zo preek ikzelf met Kerstmis.
— “Toen God de mens maakte, maakte Hij de vrouw uit de zijde van de man, opdat zij zijn gelijke zou zijn. Hij maakte haar niet uit het hoofd van de man, noch uit diens voeten, zodat zij noch vrouw noch man voor hem zou zijn, maar Hij maakte haar zo dat zij zijn gelijke was. Zo moet de rechtvaardige ziel als gelijke bij God zijn en als naaste bij Hem zijn, precies te zelfder hoogte, niet lager of hoger.” (5)
Wat vraagt het van de mens dat God in hem geboren wordt? Daarvoor moet hij zich overgeven aan de leegte van de ziel. Eckhart gebruikt daarvoor de term ‘gelatenheid’. Daarmee wordt niet apathie of lijdzaamheid bedoeld. Overgave, verwachting of zelfs verlangen valt er onder. Een mens durft zijn ego los te laten en zich over te geven, als hij een diep vertrouwen heeft dat het goed komt. Het loslaten van het ego kan nooit bedoeld zijn vanuit het belang om er beter van te worden. Enkel omwille dat de Godheid zal binnenstromen in de mensenziel. Men moet (de oude) God omwille van God(heid) loslaten.
— “Het krachtigste, het zowat machtigste gebed waarmee je alles kunt verkrijgen en het bovenal waardevolste handelen komen voort uit een ledig gemoed. Hoe lediger dat is, des te krachtiger, waardevoller, nuttiger en prijzenswaardiger en volmaakter het gebed en het handelen zijn. Het ledige gemoed kan alles.
Wat is een ledig gemoed?
Ledig is een gemoed wanneer het door niets in de war gebracht wordt en aan niets is gebonden, wanneer het niet door bepaalde emoties wordt vertroebeld en in geen enkel opzicht met zichzelf bezig is, doch volledig is verzonken in de liefste wil van God en uit zichzelf is uitgetreden. Daarin verkrijgt elk menselijk handelen, hoe bescheiden ook, kracht en macht.
Zo krachtig moet je bidden, dat je zou wensen dat al je ledematen en krachten, je ogen zowel als je oren, je mond, hart en al je zinnen daarop gericht waren; en je moet niet ophouden totdat je beseft dat je je wilt verenigen met Hem die je voor de geest staat en tot wie je bidt, en dat is God.” (6)
Bidden is niet het vragen om een gunst aan God. Bidden is “in gebed zijn”, zichzelf leeg en open maken, zodat de Godheid kan doorbreken. Vanuit de Dominicaanse traditie bidt Eckhart zonder ophouden, zegt hij zelf. Door de eindeloze herhaling van de woorden, wordt het ego en alles wat de mens bezighoudt losgelaten, zodat ervaren wordt dat de liefste wil van de Godheid de ziel instroomt. alle grote religies kennen dit soort vormen van gebed.
— “Als je jezelf liefhebt, heb je alle mensen lief als jezelf. Zolang je een enkel mens minder liefhebt dan jezelf, heb je jezelf nog niet waarachtig lief gekregen, als je niet alle mensen even liefhebt als jezelf, in één mens alle mensen: en deze mens is God en mens. Het gaat goed met zo’n mens die zichzelf liefheeft en alle mensen als zichzelf; met hem gaat het werkelijk goed. Nu zeggen sommige mensen: van mijn vriend die mij weldoet, houd ik meer dan van een andere mens. Dat is niet juist; het is onvolmaakt. Maar je moet het toch nemen; sommige mensen varen over zee met halfsterke wind en komen toch ook over. Zo is het ook met die mensen die de ene mens meer liefhebben dan de andere; dat is natuurlijk. ” (7)
De mystiek van Eckhart loopt niet uit op een wereldvreemde spiritualiteit. Ervaren dat de Godheid in de ziel uitstroomt is niet het genotvolle eindpunt. Integendeel de mystieke eenheid die mens en God ervaren zet aan tot handelen. Een handelen niet vanuit eigenbelang of voor een hoger doel, maar vanuit de innerlijke gedrevenheid. Het is een handelen zonder waarom (zie citaat 4). Of zoals Eckhart schrijft: “De werken heiligen niet ons, maar wij heiligen de werken.” Die mens handelt vanuit zijn innerlijke wil, omdat hij/zij er zelf achter staat
Lezen
In het Nederlands zijn de volgende vertalingen van Eckharts werken verschenen:
Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen I Traktaten. Vertaald door C. O. Jellema, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999.
Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen II Preken. Vertaald door C. O. Jellema, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999.
Meister Eckhart, Het boek van de goddelijke troost. Vertaald door J Calis, B. Nagel en T. van Velthoven, Kok, Kampen 1996.
Inleidingen:
Frans Maas, Van God houden als van niemand. Preken van meester Eckhart. Gottmer, Haarlem, 1975.
Marcel Braekers, Meister Eckhart. Mysticus van het niet-wetende weten. Altiora, Averbode, 1997.
Noten
(1) Uit de preek “Quasi vas auri solidum ornatum omni lapide pretioso”, in het Nederlands vertaald door C. O Jellema. In: Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen II Preken, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999, p. 309-310.
(2) Uit de preek “Iusti vivent in aeternum et apud dominum est merces eorum”, in het Nederlands vertaald door C. O Jellema. In: Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen II Preken, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999, p. 163.
(3) Uit de preek “Et cum factus esset Iesus annorum duodecim”, in het Nederlands vertaald door C. O Jellema. In: Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen II Preken, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999, p. 75-76.
(4) Uit de preek “In hoc apparuit caritas dei nobis”, in het Nederlands vertaald door C. O Jellema. In: Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen II Preken, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999, p. 230.
(5) Uit de preek “Iusti vivent in aeternum et apud dominum est merces eorum”, in het Nederlands vertaald door C. O Jellema. In: Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen II Preken, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999, p. 160.
(6) Over het krachtigste gebed en over het zuiverste handelen in het Nederlands vertaald door C. O Jellema. In: Meister Eckhart, Over God wil ik zwijgen I Traktaten, Historische Uitgeverij, Groningen, 1999, p. 8-9.
(7) Uit de preek “Qui audit me”, in Frans Maas, Van God houden als van niemand. Preken van meester Eckhart. Gottmer, Haarlem, 1975, p. 61.